Ramp met slavenschip

De zeereis
anno
1737

De Leusden vergaat!

ELMINA (in het huidige Ghana) – Het is 19 november 1737. De Leusden, een Nederlands slavenschip van de West-Indische Compagnie (WIC), zeilt de haven uit. Aan boord zitten ruim zevenhonderd gevangen genomen Afrikanen die als slaaf naar Suriname worden vervoerd. De gevangenen verkeren volgens de scheepsarts in goede conditie. Het is gunstig weer. De tocht verloopt voorspoedig. De Leusden maakt de reis al voor de tiende keer. Maar deze zal haar laatste worden.

Alsof de duivel ermee speelt, komt het schip vlak voor de Duivelseilanden voor de kust van Frans-Guyana in zwaar weer. Het begint te regenen en er steekt een harde wind op. Ook trekt er een dikke mist op. Na een dag wordt het zicht weer beter. De bemanningsleden denken dat ze bij Braamspunt zijn aangekomen, aan de monding van de Surinamerivier. Die rivier moeten ze opvaren om hun bestemming Paramaribo te bereiken. De derde stuurman gaat met een sloep kijken of het klopt. Hij ontdekt dat ze niet voor de Surinamerivier liggen, maar voor de Marowijnerivier – zo’n driehonderd kilometer voor Braamspunt. Bovendien liggen ze ondiep!

Snel gooien matrozen het anker uit om de diepte te peilen. Het valt nog mee. Om 4.00 uur wordt boven aan dek alles klaar gemaakt om de gevangenen hun eerste maaltijd van die dag te geven. Intussen drijft het schip door de opkomende vloed richting de rivier. Dan peilen de zeelieden de diepte nog een keer. Ze schrikken zich rot! Het is nu zo ondiep dat het roer van het schip de bodem raakt. De gevangenen worden direct weer naar beneden gestuurd. De scheepslieden zetten alles op alles om het schip naar dieper water te drijven. Daarbij raakt het een paar keer hard de bodem en ontstaat er een groot lek. Haastig pompen ze het opborrelende water met twee pompen weg, maar dat helpt niet. Het schip begint te zinken…

Wat is de Atlantische slavenhandel?

In de zeventiende en achttiende eeuw bestaat er rond de Atlantische Oceaan een strak georganiseerd systeem van handel in mensen en goederen. We noemen het wel driehoekshandel, omdat de route een driehoek vormt. Een slavenschip vaart van Nederland naar Afrika met aan boord allerlei handelsgoederen: bijvoorbeeld textiel, kaurischelpen, kralen, armbanden, buskruit, geweren en sterke drank. Aan de Afrikaanse kust ruilt de kapitein die goederen tegen Afrikanen die door anderen gevangen genomen zijn. Zodra er genoeg van deze mensen aan boord genomen zijn, vaart het schip door naar Amerika: naar de Nederlandse slavenkoloniën daar, of naar Spaanse gebieden in Amerika. Daar worden de Afrikanen als slaven verkocht, vaak in ruil voor suiker, koffie of cacao. Die goederen gaan als lading met het schip mee terug naar Nederland. Daar worden ze verkocht en blijkt hoeveel de reis heeft opgebracht.

Zo’n complete driehoeksreis duurde vaak meer dan een jaar. Maar lang niet alle schepen legden de route precies zo af. Veel schepen gingen zonder lading vanuit Suriname terug naar Nederland. Ook was er veel rechtstreekse scheepvaart tussen Nederland en Suriname. Zie ook De Driehoekshandel

Hoe ging het verder?

De wanhoop is groot onder de bemanning, maar nog groter onder de opgesloten Afrikanen die inmiddels gemerkt hebben dat er iets grondig mis gaat. Ze duwen en bonken tegen de luiken van het ruim en schreeuwen om gered te worden. De bemanning is buiten zinnen van angst. Niet alleen om te verdrinken, maar vooral om overmeesterd te worden door de gevangen Afrikanen als het ze lukt aan dek te komen. Dan nemen de scheepslieden bij hun volle verstand een onherroepelijk besluit. Dat is om ‘de luijken te besorgen om te beletten dat de slaaven niet op koomen soude om haer te vermoorden.’ Ofwel: de luiken te vergrendelen om te voorkomen dat de Afrikanen hen zullen vermoorden.

Het schip begint gevaarlijk te kapseizen. De scheepslui hebben met alle reddingspogingen het schip alleen maar meer beschadigd. Ze maken een boot en een sloep klaar om het zinkende schip te verlaten. Het enige dat ze meenemen is wat kleding en een kistje met goud dat bestemd is voor de Deense West-Indische Compagnie. Terwijl ze wegvaren, zinkt de Leusden met de opgesloten Afikanen naar de diepte. Die dag, 1 januari 1738, zal de geschiedenis ingaan als de grootste scheepsramp van Atlantische slavenhandel.

Hoe is een slavenschip ingericht?

Een slavenschip is een houten zeilschip. Om de Leusden als voorbeeld te nemen: dit schip heeft een lengte van 34 meter, een hoogte van ongeveer 3,70 meter en een breedte van 9 meter. Daarmee is ze een van de grotere Nederlandse slavenschepen.

 indeling schip Indeling van een slavenschip

Zo’n slavenschip lijkt groot, maar als je kijkt naar het aantal Afrikanen dat erin vervoerd wordt, is het onvoorstelbaar krap. De ruimte binnen in het schip is ongeveer gelijk aan een Amsterdams metrostel: dat is 30 meter lang, 3,50 meter hoog en 2,65 meter breed. In zo’n metrostel mogen maximaal 233 mensen vervoerd worden (64 zitplaatsen en 169 staanplaatsen). In een slavenschip als de Leusden stoppen de handelaren gemiddeld 750 Afrikanen. Daarnaast varen er ongeveer zestig bemanningsleden mee. Dat betekent dat er meer dan achthonderd mensen aan boord zijn. Daar komt nog bij dat niet het hele schip bestemd is voor de bemanning en de gevangenen. Een groot deel, het ruim, wordt gebruikt voor de opslag van de levensmiddelen die voor zoveel mensen nodig zijn voor de lange reis. De Afrikanen zitten ruim tien weken lang het grootste deel van de dag op elkaar gepakt op het tussendek: een krappe, benauwde en onhygiënische ruimte.

Hoe worden de Afrikanen in het scheepsruim gestopt?

Slavenruim
De indeling van het slavenruim van het slavenschip Vigilante

Het tussendek van de Leusden heeft een hoogte van 1,90 meter. Om er zoveel mensen in te kunnen vervoeren, wordt er in het midden van het slavenruim een extra vloer gelegd. Daardoor ontstaan twee hele lage ruimtes boven elkaar van ieder ongeveer 90 cm hoog. Dat betekent dat de mensen die er worden opgesloten niet kunnen staan. Ze moeten dicht opeengepakt zitten of liggen. En anders dan bij een metrorit, die hoogstens een uur duurt, blijven de gevangenen maanden aan boord van het slavenschip. Mannen zitten apart van vrouwen, kinderen zitten bij de vrouwen. De mannen worden in het ruim bovendien aan elkaar vastgeketend. Zo probeert de bemanning opstanden te voorkomen.

 

Hoe is de situatie aan boord?

Meestal blijven de slavenschepen wel een paar maanden aan de kust van West-Afrika. Zo lang duurt het voordat zij het aantal mensen gevangen hebben genomen dat hen is opgedragen. De schepen varen daarvoor langs de kust van de ene handelspost naar de andere. De Afrikanen die het eerst zijn ingescheept, zitten dus al maandenlang aan boord van het slavenschip voordat de oversteek naar Amerika begint. De mannen blijven al die tijd geboeid, vrouwen en kinderen meestal niet. Af en toe krijgen ze een klusje en mogen ze touw pluizen. Twee keer per dag mogen ze naar het bovendek om te eten. Omdat de Nederlanders fitte slaven willen leveren, laten ze de Afrikanen elke dag dansen op het dek op het ritme van een trommel.

Voor de Afrikanen is het een extreem beangstigende ervaring. Velen hebben nooit eerder de zee gezien, laat staan dat ze eerder aan boord van een schip geweest zijn. En witte mensen zijn al helemaal onbekend en angstaanjagend voor ze. Ze geloven dat het menseneters zijn die hen vroeg of laat zullen opeten.

Wie vormen de bemanning?

Op een slavenschip werken gemiddeld zestig bemanningsleden: kapitein, officieren en matrozen. Onder de officieren vallen de stuurlieden, de scheepsarts, de kok en de konstabel (degene die gaat over de wapenkamer en het kruit aan boord). Voor de meeste officiersfuncties worden extra mensen aangenomen, dus een eerste, tweede en derde stuurman enzovoort. Dat is nodig omdat onderweg veel bemanningsleden sterven en dus vervangen moeten kunnen worden. De rest van de bemanning bestaat uit matrozen.

De scheeparts is er niet alleen voor de gezondheidszorg, hij gaat ook mee om de slaven voor de aankoop te keuren. Er is ook een scheepstimmerman aan boord. Die timmert tijdens de reis naar Afrika het tussendek waar de slaven moeten verblijven. Hij maakt ook primitieve wc’s voor hen en metselt een speciale stookplaats voor het klaarmaken van hun eten.

De kok is een belangrijk man aan boord. Hij kookt voor de bemanning, maar ook voor de slaven. De Afrikanen krijgen ander eten dan de bemanning. Er is voor een jaar eten en drinken aan boord voor al die honderden mensen. De Leusden bijvoorbeeld vervoert 51.000 kilo gort, 8.000 kilo erwten, 15.000 pond hard brood (scheepsbeschuit), 24.000 kilo bonen, 6.000 pond gerookt spek, 1.500 pond tabak, 498 pond ham, 4.800 pond zoute vis, ruim 2.000 kilo zout, 14.500 liter bier, meer dan 9.000 pond vlees, 3.400 pond boter, 1.100 liter olijfolie, 3.000 liter brandewijn en 1.600 pond Edammer kaas. Daarnaast nog Franse rode wijn, roggebrood en vaten met water. Zo lang het schip langs de Afrikaanse kust vaart, koopt de kok verse groente en bananen. Eenmaal op zee kookt hij met wat er aan boord is.