Protest in Nederland

De afschaffing
anno
1853

De negerhut van Oom Tom

In 1852 verschijnt in Amerika het boek Uncle Tom’s Cabin van Harriet Beecher-Stowe. Het is een sensationeel en dramatisch verhaal, een tranentrekker, over de gelovige slaaf Tom. Hij wordt gescheiden van zijn gezin verkocht, waarna hij terechtkomt bij de wrede meester Simon Legree. Legree laat Tom doodmartelen omdat hij weigert te vertellen waar twee gevluchte slaven naartoe zijn.

Tom wordt in dit verhaal neergezet als een martelaar, een religieuze held. Hij draagt zijn lot zonder in opstand te komen, omdat dat tegen zijn geloof ingaat. Dit maakt hem een aantrekkelijke held voor het witte publiek, dat bang is voor de wraak van de slaven als de slavernij zou worden afgeschaft. Vanuit zwart perspectief ziet Tom er heel anders uit: hij laat volgens velen over zich heen lopen en zou in opstand moeten komen tegen zijn wrede behandeling. Andere slaven in het boek komen wel in opstand door te vluchten.

Dat slavernij in de praktijk vaak wreed is, weten mensen in Europa en Amerika rond 1850 wel, maar het gebeurt ver van hun bed. Dit boek geeft de lijdende slaaf een menselijk gezicht. Door de gedetailleerde beschrijvingen van de wreedheid van de slavenhouders en het leed van de slaven kan de lezer meeleven met de pijn en de emoties van de slaven. Europeanen en Amerikanen gaan zich door het ontroerende verhaal identificeren met slaven, en voelen zich geroepen een einde te maken aan de onmenselijke omstandigheden waarmee slavernij vaak gepaard gaat.

Het boek wordt een hype en een bestseller. Het verschijnt in 1853 in Nederlandse vertaling onder de titel De negerhut van Oom Tom. Ook in Nederland lezen veel mensen het boek. Dat zorgt voor een grote ommekeer in de publieke opinie. Steeds meer Nederlanders gaan protesteren tegen de slavernij.

Wanneer begint het verzet tegen de slavernij in Nederland?

Al aan het eind van de achttiende eeuw is er in Nederland discussie over de slavernij. Moderne geesten zoals de schrijfster Betje Wolff spreken zich ertegen uit, maar een georganiseerde anti-slavernijbeweging komt er niet. Na de Bataafse Revolutie (1794-1799) keren de Nederlandse burgers zich lange tijd af van de politiek. Pas rond 1840 begint dat langzaam te veranderen en ontstaat er iets van een anti-slavernijbeweging. Dit is een van de allereerste burgerprotesten tegen het regeringsbeleid. Daarom pakken de eerste anti-slavernijactivisten het voorzichtig aan.

In Engeland bestaat dan al een actieve anti-slavernijbeweging, die een voorbeeld is voor de Nederlandse. De Britse beweging bestaat uit een samenwerking van mensen met verschillende politieke en religieuze ideeën. Zij spreken zich heel duidelijk uit, onder meer in massapetities met honderdduizenden handtekeningen. In Nederland wordt ook geprobeerd om een samenwerking op te zetten tussen twee politieke groepen, de liberalen en de anti-revolutionairen. Maar dat loopt uit op een mislukking. Ze gaan zelfs een tijdje met elkaar concurreren: ze willen allebei zoveel mogelijk handtekeningen voor hun eigen anti-slavernijpetitie. De meeste handtekeningen (namelijk 128) worden uiteindelijk opgehaald door een derde groep: de vrouwen van het Rotterdam Ladies Anti-Slavery Committee. Hun petitie is ook de eerste in Nederland die door veel vrouwen is ondertekend.

Wanneer komt er een anti-slavernijbeweging?

Tussen 1840 en 1850 worden er verschillende anti-slavernijverenigingen opgericht. Eén daarvan is waarschijnlijk ook meteen de vereniging met de langste naam ooit: de Vereeniging tot Uitgaaf van het Tijdschrift Bijdragen tot de Kennis der Nederlandsche en vreemde Koloniën, bijzonder betrekkelijk de Vrijlating der Slaven (1843-1848). Het oprichten van deze uitgeversvereniging is een slimme zet. De regering vindt dat burgers zich niet moeten bemoeien met de kwestie van de afschaffing. Door samen een tijdschrift uit te geven, staan de ongeveer 150 leden sterker en brengen ze de kwestie onder de aandacht van het publiek.

De slavernij is onderdeel van de koloniale politiek en die is op dat moment alleen een zaak van de koning. Daarom komt er nooit iets over naar buiten. De vereniging eist dat de kwestie voortaan openbaar wordt besproken. Wanneer in 1848 de liberalen aan de macht komen, krijgt de Tweede Kamer meer te zeggen over de koloniën. Er wordt dan een plan gemaakt om de slavernij af te schaffen, maar zonder een financiële vergoeding aan de eigenaren te geven. Daar is gewoon geen geld voor. Dit plan gaat niet door omdat de liberalen vinden dat de staat niet zomaar het bezit van de burger mag afpakken – en slaven zien zij als bezit van hun meesters.

Welke invloed heeft ‘De negerhut van oom Tom’ in Nederland?

De verontwaardiging die De negerhut van Oom Tom opwekt, heeft onder meer als gevolg dat er nog een actieve anti-slavernijvereniging opbloeit: De Nederlandsche Maatschappij ter Bevordering van de Afschaffing der Slavernij. Dit wordt de belangrijkste organisatie die protesteert tegen de slavernij. Op het hoogtepunt in 1857 heeft deze vereniging ongeveer 670 leden, verspreid over verschillende plaatselijke afdelingen in het land. Ze organiseren bijeenkomsten in hun eigen woonplaatsen en komen een keer per jaar bij elkaar. Hun belangrijkste activiteit is dat ze een tijdschrift uitgeven, het Tijdschrift uitgegeven vanwege de Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van de Afschaffing der Slavernij. Ze schrijven daarin over alle argumenten tegen slavernij en over de discussies rond de manier waarop de afschaffing geregeld kan worden. Zo kan een breed publiek daar kennis mee maken. Onder de leden van de Maatschappij zijn veel invloedrijke figuren, zoals Tweede Kamerleden. Daardoor heeft de vereniging toch meer invloed dan je op basis van het ledenaantal zou denken.

Hoe protesteren vrouwen tegen de slavernij?

Vrouwen mogen geen lid worden van De Nederlandsche Maatschappij ter Bevordering van de Afschaffing der Slavernij. Slavernij is namelijk een politieke kwestie, en in een groot deel van de negentiende eeuw geloven bijna alle mannen en vrouwen dat vrouwen zich niet horen te bemoeien met politiek. Toch spreekt een aantal vrouwen zich uit over de slavernijkwestie. Ze maken zich vooral zorgen over het lot van slavinnen en nemen eigen initiatieven om daartegen te protesteren. In 1855 ondertekenen bijvoorbeeld 733 Amsterdamse vrouwen een anti-slavernijpetitie, die ze aanbieden aan de koning. Bijzonder is dat dit geen vrouwen uit de elite zijn, maar juist vrouwen met een eenvoudiger achtergrond. Onder hen zijn bijvoorbeeld een dienstbode en een kroeghoudster uit de Jordaan.

Maar ook vrouwen uit de rijkere middenklasse laten zich horen tegen slavernij. Anna Bergendahl richt het Amsterdamse Dames-Comité ter bevordering van de Evangelie-verkondiging en de Afschaffing der Slavernij in Suriname op. Zij en een aantal andere dames zamelen vanaf 1855 geld in om slaven vrij te kopen. Ze verwachten dat Nederlanders door het goede gedrag van vrijgekochte slaven hun angst voor de afschaffing van de slavernij zullen verliezen. Veel mensen vrezen namelijk dat slaven na de afschaffing wraak zullen nemen op hun voormalige meesters. Een belangrijk deel van de propaganda van de anti-slavernijbeweging bestaat dan ook uit het benadrukken dat de meeste slaven rustig, hardwerkend en gelovig zijn.

Geld inzamelen doen de vrouwen van het comité op een manier die ook in Amerika en Engeland veel voorkomt: ze organiseren anti-slavernij-handwerkbazaars of -verlotingen. Elke week komen ze bij elkaar om samen te handwerken. Tijdens het handwerken leest een van hen artikelen voor over de stand van zaken op het gebied van de afschaffing van slavernij. Zo maken ze in een jaar een hele collectie luxeartikelen om te verkopen of te verloten, zoals geborduurde pantoffels, kussens en zelfs een geborduurde leunstoel. Er bestaan ook anti-slavernij-kop-en-schotels, die waarschijnlijk speciaal voor een verloting zijn gemaakt. Vele honderden mensen, onder wie leden van het Koninklijk Huis en zelfs slaven, sturen spulletjes in of kopen loten.

Het comité weet in een paar jaar tijd meer dan 10.000 gulden in te zamelen. Via een contactpersoon in Suriname (waarschijnlijk iemand van de Hernhutter zendelingen) koopt het 79 slaven vrij. De meesten van hen hebben zelf al een groot deel van de som die nodig is bij elkaar gespaard. Ze krijgen het geld van het damescomité als een lening, die ze als ze vrij zijn weer moeten terugbetalen met het loon dat ze dan verdienen. Dit vinden de dames een goede stimulans voor de voormalige slaven om hard te werken: als voorbeeld voor andere slaven en als geruststelling voor de Nederlanders die bang zijn voor ex-slaven.

In de publicaties van het comité schrijft Anna Bergendahl hoe het verder gaat met de voormalige slaven. Bijvoorbeeld over ‘Paulus, een ouden man, die zich even goed houdt, nu hij vrij is, als vroeger toen hij slaaf was’ en over ‘Suzanna Elizabeth, die toont dat men een trouwe dienstbode kan blijven, al houdt men op slavin te zijn’. Anna Bergendahl schrijft in 1859 ook over een voormalige slaaf, een kleermaker, wiens hele gezin met een lening van haar comité is vrijgekocht. Hij komt haar persoonlijk bedanken in haar huis in Amsterdam. Hij is als bediende mee op reis met een Nederlander, en heeft even vrij gekregen om haar het officiële document te laten zien – een erg emotioneel moment voor allebei, schrijft ze.