Gerbrandt zoekt geluk

De Nederlanders
anno
1723

Een nieuwe toekomst overzee

PARAMARIBO – Zo had Gerbrandt van Sandick zich zijn eerste week in Suriname niet voorgesteld. Samen met zijn broer was hij uit hun woonplaats Wijk bij Duurstede vertrokken, op zoek naar een betere toekomst overzee. Nu moet hij de vrouw van zijn broer schrijven dat haar man en de vader van haar vier kinderen, is overleden, een paar dagen na aankomst in de kolonie. Terwijl ze hier naartoe gingen in de hoop hun fortuin te maken.

Toch lukt het Gerbrandt in een paar jaar een succes te maken van zijn gedurfde stap. Hij gaat in de plantages en trouwt met een rijke vrouw, een Franse hugenote. Als hij acht jaar nadat hij voet aan wal zette in Suriname zelf overlijdt, is hij al een belangrijk man in de kolonie geworden. Gerbrandts zoon Johan groeit verder op in de elite van Suriname en besluit in 1743 naar Holland te emigreren, het land van zijn vader. Hij heeft zijn zoon, die ook Johan heet, als jongetje van acht al vooruit gestuurd. De familie is in twee generaties enorm op de sociale en economische ladder gestegen – als Johan junior volwassen is, heeft zelfs de familie van Oranje-Nassau belangstelling voor hem als huwelijkspartner, zo rijk is hij!

Welke witten vertrekken naar de Nederlandse koloniën?

De meeste Europeanen in de Nederlandse Cariben komen uit Holland en Zeeland. Dat zijn allereerst de mensen die de gebieden veroveren en besturen. De Hollander Johan van Walbeeck verovert in 1634 Curaçao op Spanje, de Zeeuw Abraham Crijnssen pakt in 1667 Suriname af van Engeland. In hun voetspoor volgen gelukzoekers, zoals de broers Van Sandick. Niet alleen Nederlanders doen dat, er zijn ook veel mensen bij uit andere delen van Europa: vooral uit Duitsland, maar ook Vlamingen, Fransen, Zwitsers, Britten, Scandinaviërs en zelfs een enkele Rus of Italiaan. Dat is trouwens in de koloniën in Zuid-Afrika en Azië niet anders.

Hoe kwamen andere Europeanen in Nederlandse koloniën terecht?

Nederland is in de zeventiende en achttiende eeuw een van de welvarendste en in religieus opzicht meest tolerante landen van de wereld. Daarom komen mensen die het moeilijk hebben in andere landen er in groten getale heen: op zoek naar werk en op zoek naar vrijheid. De meesten komen voor het werk, maar er zijn ook veel religieuze en daarmee politieke vluchtelingen. Dit geldt voor de Sefardische joden uit Spanje en Portugal en, later, de Asjkenazische joden uit Oost- en Centraal-Europa, maar ook voor protestantse hugenoten uit Frankrijk. Zij worden in hun eigen land vervolgd vanwege hun geloof.

Omdat er in Nederland een tekort is aan werkkrachten, zijn de immigranten welkom. Velen van hen nemen dienst als soldaat of zeeman bij de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC), de West-Indische Compagnie (WIC) of de Sociëteit van Suriname. Sommigen wagen de overtocht naar de koloniën op eigen kracht.

Wat zoeken de witten in de Nederlandse koloniën?

Jan Jacob Mauricius, gouverneur van Suriname tussen 1742 tot 1751, beklaagt zich eens dat de Europeanen in zijn kolonie maar een ding voor ogen hebben: zij willen zo snel mogelijk en zo rijk mogelijk terugkeren naar hun eigen land. Dat is de droom die de avonturiers trekt, maar de meesten lukt het niet. Velen sterven in de kolonie – de sterfte onder Europeanen ligt even hoog als onder de Afrikanen die als slaaf worden aangevoerd. Of ze zien zich min of meer gedwongen er te blijven. Als zij al overleven, lukt het velen nauwelijks om een redelijk bestaan op te bouwen. De archieven staan vol soldaten, ‘bedienden’ op plantages of van de WIC, kleine handelaren en matrozen die een schamel bestaan leiden. En als ze al terugkeren, is dat lang niet altijd rijk. Toch zijn er ook families die dat binnen een of enkele generaties wel lukt.

Hoe gaat het met de mensen die blijven?

Langzamerhand ontstaat er een min of meer stabiele bevolkingsgroep van Europese afkomst, die over de generaties werkelijk wortelt in de koloniën. Hun aandeel in de totale bevolking blijft klein: ongeveer vijf procent in Suriname, tien procent op Curaçao, misschien een kwart op Sint Eustatius – alleen op Saba is ongeveer de helft van de bevolking van Europese afkomst. Er zijn ook altijd wel militairen en zeelieden in de koloniën, maar zij wonen er niet echt.

In de weinige volkstellingen die bewaard zijn gebleven wordt de Europese bevolkingsgroep steeds ingedeeld langs religieuze lijnen: christelijk (bijna alleen protestant) of joods. De joodse groep maakt zowel op Curaçao als in Suriname ongeveer een derde uit van de Europeanen. Je kunt de witten ook indelen naar bezit en inkomen: er is een kleine, rijke bovenlaag tegenover een grotere groep mensen die het minder breed hebben of gewoon arm zijn. En je kunt ze indelen naar sociale status en waar ze wonen.

Suriname
Van de gevestigde witte bevolking in Suriname woont een deel op de plantages. Dat zijn aanvankelijk de eigenaren zelf, maar later vooral directeuren en opzichters (‘blankofficiers’) in dienst van de plantagebezitters die zelf in Paramaribo of in Nederland wonen. De bestuurders van de Sociëteit van Suriname leven in Paramaribo, net als de lokale elite van planters, grote handelaren en ‘administrateurs’, die de zaken behartigen voor eigenaren in Europa. De bestuurlijke elite van de koloniën komt voor het grootste deel uit de rijkere groep. Wat lager in de sociale pikorde staan de professionals (artsen, juristen en dergelijke), daaronder kleinere handelaren en ambachtslieden, en onderop arme witten met weinig inkomsten en een lage status.

Voormalige Antillen
Op Curaçao wordt het meeste geld verdiend in de handel, dus in Willemstad. De elite daar is overwegend in de stad gevestigd, al hebben velen ook een plantagehuis waar zij regelmatig verblijven. De witte middenklasse en de armen wonen overwegend in Willemstad, waar zij niet alleen ruimte, maar ook werk moeten delen met al dan niet vrije ‘kleurlingen’ en zwarten. In de handelskolonie Sint Eustatius wonen vrijwel alle Europeanen in Oranjestad. Alleen enkele lang gevestigde rijke families bezitten daar ook enkele plantages, waar op bescheiden schaal suiker wordt verbouwd.