Lorredraaiers gespot!

De zeereis
anno
1713

Opstand op de Postillion Galei

ATLANTISCHE OCEAAN  – voor de kust van West-Afrika, najaar 1713. Kapitein Wouter Watson en zijn bemanning van zestig koppen varen met het Zeeuwse schip de Postillion Galei naar het vasteland. De kapitein heeft iedereen bevolen goed om zich heen te kijken, want schepen van de West-Indische Compagnie (WIC) maken jacht op hen. Deze keer gaat het goed – ze worden niet ontdekt. Ze leggen aan in de Calabar, een beruchte riviermonding in het huidige Nigeria waar veel slaven worden verhandeld.

Een paar Afrikanen komen aangevaren in een kano. Ze komen uit een dorp vlakbij en hebben handelswaar bij zich: slagtanden van olifanten en enkele geboeide zwarte mannen en vrouwen die ze tot slaaf hebben gemaakt. De handelaren klimmen aan boord om met de Nederlanders te onderhandelen. Al snel zijn ze eruit. De kapitein geeft zijn mannen het bevel om vaatjes buskruit, vuurwapens en rollen stof uit de scheepsruimen naar boven te halen. Die spullen ruilen ze tegen wat de Afrikanen hebben meegenomen. De slagtanden worden opgeborgen onderin het schip en de geboeide mensen komen ook aan boord. Mannen en vrouwen worden apart van elkaar in de benauwde, donkere scheepsruimen opgesloten.

Hoe ging het verder?

Twee maanden gaat het zo door. Steeds meer slaaf gemaakte Afrikanen vullen de ruimen. De mensen komen steeds meer op elkaar gepakt te zitten en te liggen. Als het er zo’n tweehonderd zijn, vindt Watson het genoeg. Hij wil met zijn lading vertrekken naar Amerika. Maar dan breekt er een opstand uit onder de slaven. Ze storten zich op de bemanning, er vallen doden en gewonden. De zeelieden hebben geweren en schieten daarmee op de opstandelingen. Tientallen sterven onder de tweehonderd afgevuurde kogels. Slechts enkelen weten te vluchten door overboord te springen. De gevechten gaan de hele dag en nacht door. Uiteindelijk lukt het de bemanning om de opstand te stoppen. Watson besluit om naar Zeeland terug te keren in plaats van naar Amerika te varen. De slaven die hij nog over heeft, verkoopt hij onderweg in de Spaanse havenstad Cadiz.

Waarom jaagt de WIC op de Postillion Galei?

ill_p002b Schip van lorredraaiers uit kinderboek Avontuurlijke reizen door alle werelddelen door J. Hendrick van Balen en illustraties van Ch. Rochussen.

De Postillion Galei is een zogenaamde lorrendraaier, een illegaal smokkelschip. Officieel mag alleen de West-Indische Compagnie (WIC) handel drijven tussen Afrika en Amerika. Ook de slavenhandel valt onder dit monopolie. Kapiteins en bemanningsleden die niet van de WIC zijn, riskeren zware straffen als ze toch in dit gebied gaan handelen. Als ze gepakt worden door de WIC, wordt hun schip met lading en al in beslag genomen en krijgt de bemanning zelfs de doodstraf.

Tegen alle regels sturen halverwege de zeventiende eeuw veel rederijen toch schepen naar de westkust van Afrika om handel te drijven. Het zijn vooral rederijen uit Zeeland die dat doen. In Zeeland gaat het namelijk slecht met de officiële handel: de Zeeuwen hebben te lijden onder de concurrentie uit Holland. Ze zoeken daarom andere manieren om geld te verdienen. Ze zijn niet bang om daar risico’s bij te lopen. In oorlogstijd kapen ze schepen van de vijand. In vredestijd sturen ze hun smokkelschepen naar West-Afrika voor de verboden handel in goederen en slaven. Zo hopen ze de Zeeuwse economie nieuw leven in te blazen.

Dat er steeds meer van deze lorrendraaiers rondvaren, baart de bewindhebbers van de WIC grote zorgen. De smokkelaars kunnen hun ruilwaren namelijk voor lagere prijzen verkopen omdat ze lagere kosten hebben. Ze hoeven bijvoorbeeld geen forten en garnizoenen te onderhouden, zoals de WIC. De Compagnie rust daarom zwaarbewapende schepen uit om de lorredraaiers op te pakken. De meeste smokkelaars ontsnappen echter omdat hun schepen sneller zijn dan die van de WIC. De soldaten van de WIC krijgen slechts tien procent van alle smokkelschepen te pakken.

Waar komt het woord ‘lorrendraaien’ vandaan?

‘Lorrendraaien’ is een oud Nederlands woord. ‘Lorre’ betekent schelm of boef, ‘draeyen’ betekent vluchten of ervandoor gaan. Het Woordenboek der Nederlandsche taal geeft drie betekenissen voor het woord lorredraaier: bedrieger, smokkelaar, of schip dat voor de sluik- of smokkelhandel wordt ingezet. Met lorrendraaiers worden dus zowel smokkelaars als smokkelschepen bedoeld. Een ander woord voor lorredraaier is enterloper of octrooidief.

Aan het einde van de zestiende eeuw wordt het woord gebruikt voor smokkelaars die tijdens de Nederlandse Opstand handel drijven met de Spaanse vijand. In de zeventiende en achttiende eeuw slaat het woord op smokkelaars die het monopolie van een handelscompagnie ontduiken.

Hoe gaan de lorrendraaiers te werk?

SlavenvervoerSlavenvervoer. Bron: collectie Ruud Paesie

De lorredraaiers werken op een andere manier dan de WIC. De WIC verzamelt tot slaaf gemaakte Afrikanen in de forten langs de West-Afrikaanse kust en houdt ze daar opgesloten tot ze aan boord gaan van een schip naar Amerika. Lorrendraaiers hebben geen forten. Zij zeilen de hele West-Afrikaanse kust af op zoek naar handelswaar en wat ze kopen, verdwijnt direct in hun ruimen. Hun schepen zijn kleiner en lichter dan die van de Compagnie. Daardoor kunnen ze ook in ondiep water dicht bij de kust en in riviermondingen varen. De Afrikaanse kustbewoners kennen de handelaren en hun schepen. Als ze een schip zien naderen, steken ze vuren aan. Dat betekent dat ze willen handelen. Zodra het schip voor anker ligt, roeien de Afrikanen er met hun kano’s heen, over de ruwe branding. Vooral de bewoners van de Greinkust, het huidige Liberia, zijn daar heel goed in. Zij worden ook vaak ingehuurd als roeiers.

Wie regelt de ruil?

Fanti Fanti Dans, Goudkust (nu Ghana), 1835 James Edward Alexander, ‘Narrative of a voyage of observation among the colonies of Western Africa’ (London, 1837)

Aan boord treedt een van de Afrikanen als makelaar op om de ruil te regelen. Hij is goed op de hoogte van vraag en aanbod en kent de prijzen van goederen en tot slaaf gemaakte Afrikanen. Van sommige makelaars kennen we de namen waar de Nederlanders hen bij noemden, zoals Jan Kabes en Jan Konny. De lorredraaiers varen de hele kust af, maar ze hebben wel een voorkeur voor bepaalde handelspartners. Ze komen bijvoorbeeld graag bij de Fanti, omdat dit volk zich niet wil houden aan het verbod van de WIC op handel drijven met lorrendraaiers. Bovendien beschikken de Fanti over goede handelsrelaties met de Ashanti. Dat is een machtig koninkrijk in het binnenland, waar veel tot slaaf gemaakte Afrikanen vandaan komen.

Waarom gaan de smokkelaars steeds meer in slaven handelen?

images
Slaven aan boord

Aanvankelijk handelen de lorrendraaiers vooral in goederen. Op de West-Afrikaanse kust ruilen ze Europese producten tegen bijvoorbeeld stofgoud en ivoor. Soms krijgen de Zeeuwen ook tot slaaf gemaakte Afrikanen aangeboden. Die verkopen ze dan later door aan Portugese of Engelse slavenhalers. De schepen van de Zeeuwen zijn ook niet geschikt voor een langdurig verblijf van grote aantallen slaven. Vanaf het eind van de zeventiende eeuw komt daar verandering in. Uit Amerika komt steeds meer vraag naar Afrikaanse arbeidskrachten. De Zeeuwse rederijen gaan dan steeds vaker illegale slavenschepen op pad sturen.

Soms sluiten de reders al van tevoren leveringscontracten af met buitenlandse handelsorganisaties. Een voorbeeld daarvan is de Brandenburgs-Afrikaanse Compagnie, die in 1682 in het huidige Duitsland wordt opgericht met kapitaal van Nederlandse kooplieden. Deze handelsorganisatie doet tientallen jaren veel zaken met Zeeuwse lorrendraaiers. De buitenlandse handelscompagnieën hebben forten, net als de WIC. De smokkelaars kunnen hier bescherming vinden tegen de opsporingsschepen van de WIC. Toch proberen de meeste smokkelaars uit de buurt van die compagnieschepen te blijven. Ze handelen liever op relatief veilige plaatsen langs de West-Afrikaanse kust. Vooral aan de monding van de Calabar en de kust van Angola komen de lorrendraaiers graag.

Waarom was Sint Eustatius belangrijk in de illegale slavenhandel?

Vanaf het eind van de zeventiende eeuw ontwikkelen de Caribische eilanden Sint Eustatius en Sint Thomas zich tot de belangrijkste centra van de illegale slavenhandel. De eilanden liggen niet alleen strategisch, maar hebben ook veilige ankerplaatsen waar de schepen beschut liggen tegen de sterke Atlantische winden. Bovendien legt het eilandbestuur de illegale slavenhandelaren geen strobreed in de weg. Integendeel: ze zien de lorrendraaiers graag komen. Soms handelen de smokkelaars zelfs openlijk op het eiland.

Het eilandbestuur ziet de lorrendraaiers graag komen. Soms handelen de smokkelaars zelfs openlijk op het eiland.

Deze situatie is ontstaan doordat Curaçao niet langer het centrum is van de verkoop door de WIC van tot slaaf gemaakte Afrikanen. Vanhieruit werden ze altijd naar andere plaatsen vervoerd. Maar in de eerste twintig jaar van de achttiende eeuw ligt de officiële handel op Curaçao stil, terwijl de vraag sterk is toegenomen. De Antilliaanse planters zijn daardoor op lorrendraaiers aangewezen. Die bieden hun menselijke waar ook nog tegen lagere prijzen aan dan de WIC.

Zodra een lorrendraaier bij Sint Eustatius is gesignaleerd, gaat dat nieuws als een lopend vuurtje rond. Planters en handelaren haasten zich naar de plaats waar het schip voor anker gaat. Meestal is dat in de Tommelendijkbaai of de Jenkinsbaai, waar soms wel vier of vijf smokkelaars gelijktijdig voor anker liggen. Er komt niet altijd geld te pas aan de handel: vaak worden de Afrikanen geruild tegen producten als suiker, cacao en katoen. Met die goederen zeilen de lorrendraaiers vervolgens terug naar Europa. Ze hebben dan een driehoeksreis gemaakt: van Europa naar Afrika naar Amerika en weer terug naar Europa. Daarom wordt deze handel ook wel driehoekshandel genoemd.