Rebel van Aruba

Het verzet
anno
1859

Slavernij op Aruba

Afbeelding Viginia: schilderij door Vanessa Paulina.

ORANJESTAD – Virginia Dementricia wordt in 1842 geboren op Aruba. Haar moeder is de slavin Maria Theodora, wie haar vader is weet ze niet. Ze is het vierde kind van de zeven thuis – het is een heel gewoon slavenhuishouden op Aruba in die tijd. Waarschijnlijk gaat geen van de kinderen ooit naar school, ze werken van kinds af aan. Allemaal zijn ze eigendom van Jan van der Biest, een protestantse kolonist en hulpbestuurder op Aruba. Hij heeft een huis in Oranjestad en een bescheiden plantage, genaamd Barbolia (tegenwoordig San Barbola). Virginia woont en werkt op de plantage.

Als tiener begint Virginia zich tegen haar meester te verzetten. In maart 1859 steelt ze kleren van hem. Hij geeft haar aan en ze moet voor de rechter komen. Ze krijgt een straf van veertien dagen dwangarbeid aan de openbare weg – een schande om zo te kijk te staan, en dan ook nog met een boei aan je voet. Vier maanden doet ze het weer en krijgt ze opnieuw straf: ‘twee maanden dwangarbeid op de gronden harer meester’ – heel vernederend voor een huisslavin. In november probeert ze weg te lopen, maar dat mislukt. Weer moet ze een maand op de velden van haar meester werken. In juli 1860 wordt ze veroordeeld voor ‘wegloperij en valse beschuldiging, gepaard met oneerbiedigheid’. Acht dagen moet ze in Fort Zoutman de cel in. Maar zodra ze uit de gevangenis komt, wordt ze weer opgepakt: nu wegens ‘straatrumoer en verzet tegen de politie’. Hiervoor krijgt ze haar eerste – en enige – lijfstraf: veertien touwslagen.

Verkocht

Van der Biest besluit Virginia te verkopen. Dat gebeurt wel vaker wanneer slaven en eigenaren niet met elkaar overweg kunnen. Virginia verhuist daarom in november 1860 naar Curaçao. Haar nieuwe eigenaar J.A. Jesserun betaalt 140 gulden voor haar. In 1863 wordt de slavernij afgeschaft. Virginia krijgt dan de achternaam Gaai. Vier jaar later, op 2 juni 1867, baart zij in Willemstad een zoon: Marcelino Martis Gaai. Daarna zijn Virginia en Marcelino niet meer in de archieven te vinden.

Telt Aruba veel slaven?

Tropenmuseum_Royal_Tropical_Institute_Objectnumber_60008905_Een_groep_Arowakken_en_Karaiben_in_feEen groep Arowakken en Karaiben.
Bron: Tropenmuseum Royal Tropical Institute

De oorspronkelijke bewoners van Aruba zijn Inheemsen (vroeger ‘indianen’ genoemd). Rond 1800 komen Europese kolonisten naar het eiland. Ze willen er een bestaan in de handel of de goudwinning opbouwen, maar dat valt tegen. Leven van de landbouw is ook moeilijk. Het eiland is te droog voor grote plantages. Er komt wel wat landbouw, maar de opbrengst is meestal net genoeg voor de boer om zelf van te leven, niet om te verkopen.

Terugkerende droogtes leiden bovendien tot de ene hongersnood na de andere. Daarom kopen de Europeanen op Aruba maar weinig slaven in vergelijking met hun collega’s op de andere Nederlandse Antillen. In 1857 is 17% van de Arubaanse bevolking slaaf. Op Curaçao, Bonaire en Saba is dat 30 tot 38%, op Sint Eustatius en Sint Maarten 56%. In de meeste plantagekolonies is het omgekeerd en zijn er veel meer slaven dan witte Europeanen: in Suriname in de achttiende eeuw zelfs 25 keer zoveel. De meeste huishoudens op Aruba hebben minder dan tien slaven, al zijn er uitzonderingen met wel 35 slaven.

Wat voor werk doen ze?

Fort Zoutman - AlofsFort Zoutman. Bron: collectie Luc Alofs

Voordat de slavernij in 1863 wordt afgeschaft, wordt precies opgeschreven hoeveel slaven er zijn en wat voor werk ze doen. In totaal zijn er dan 490 slaven op Aruba.

Omdat er niet zoveel plantages zijn, werken er maar weinig in de landbouw: 97 (voornamelijk mannen) zijn veldslaaf, tuinwachter of veehouder. Er zijn meer huisslaven: 135 vrouwen en één man. Achttien andere slaven werken als ambachtsman: smid, kuiper, timmerman, metselaar of matroos.

De meesten wonen in Oranjestad. Dertien vrouwen zijn winkelbediende of hoedenvlechtster. Van oudere slaven is geen beroep opgeschreven, zij doen klusjes in en het rond het huis. Ook bij kindslaven staat geen beroep, maar dat wil niet zeggen dat zij niet werken. Ze doen lichte werkjes in het huishouden en op het land, brengen boodschappen over en gaan voor hun baas naar de markt.

Hoe leven ze?

Kerktoren Aruba protestantse gemeente- Alofs
Kerktoren Aruba protestantse gemeente-  Luc Alofs

Omdat er zo weinig plantages zijn, wonen de meeste slaven op Aruba in eigen kleine huisjes. ‘Onder het consent hunnen meester’ (met goedkeuring van hun meester), schrijft de gezaghebber – de hoogste baas van het eiland – in 1854. Waarschijnlijk woont in elk huisje een gezin, want steeds worden groepjes van een man, een vrouw en enkele kinderen geregistreerd. Omdat de meeste huishoudens niet zoveel slaven hebben, groeit er vaak een soort familieband tussen de eigenaren en de slaven.

De slavenmeesters zijn wettelijk verplicht om regelmatig voedsel uit te delen aan de slaven. Dat is om te voorkomen dat slaven afhankelijk worden van hun kostgrondjes (tuintjes) of werk dat ze doen voor anderen.

Vrouwen krijgen minder te eten dan mannen, kinderen minder dan volwassenen.

Dat geeft de slaven een voordeel: zij hebben min of meer gegarandeerd te eten en dat kan niet iedereen op het straatarme Aruba zeggen. Hoeveel ze krijgen, hangt af van het jaargetijde. Vrouwen krijgen minder dan mannen, kinderen minder dan volwassenen. Volwassen mannen krijgen in en na de oogsttijd zes kannen (van één liter) maïs per week; vrouwen vijf, kinderen minder. In de droge tijd – van ongeveer februari tot augustus, maar soms langer – krijgt iedereen een kan minder dan normaal.

Op Aruba is het katholicisme het geloof van de gewone man. En ook van de slaaf. In 1862 wordt geteld wie welk geloof heeft: van de 493 slaven zijn er drie protestant, de rest is rooms-katholiek. Een katholieke school in het dorp Santa Cruz geeft les aan slavenkinderen, schrijft bisschop Niewindt in het Koloniaal Verslag van 1855. Dat is heel bijzonder, want er zijn ‘in de kolonie geene ander scholen, zoverre mij bekend is, waar slavenkinderen worden toegelaten’.